Het bijzondere karakter van de Passo dell’Erbe
foto: IDM Südtirol-Alto Adige/Daniel Geiger

Het bijzondere karakter van de Passo dell’Erbe

In Italië tref je talloze mooie Passo’s. In het bijzonder in de Dolomieten zijn er eindeloos veel mooie beklimmingen, die stuk voor stuk een bezoek waard zijn. Zo ook de uitdagende Passo dell’Erbe in het noordelijk gelegen Süd-Tirol.

De pas van de kruiden. Het is een erg letterlijk genomen vertaling van Passo dell’Erbe, maar het is wel de reden waardoor ik de naam van de klim nooit ben vergeten, nadat ik deze lang geleden voor het eerst hoorde. Het roept zin op, want ik zie om onverklaarbare redenen een klim voor me met diepgroene alpenweides en pittoreske berghutjes.

De Passo dell’Erbe, of Würzjoch in het Duits, is de verbinding tussen de bergdalen Valle Isarco en Val Badia. Het is een van de rustigere passen in de streek, omdat het eigenlijk op de grens van het bekende berggebied ligt. De bekendere, meer in het hart van de Dolomieten gelegen passen trekken meer aandacht.

Mijn startpunt: San Martino in Badia, ofwel San Martin de Tor – foto: IDM Südtirol-Alto Adige/Harald Wisthaler

Niet gek, want wie de Dolomieten in volle glorie wil bewonderen doet er goed aan richting de Sellaronda of skidorp Cortina d’Ampezzo te gaan. Dat betekent niet dat de Passo dell’Erbe onder hoeft te doen voor andere beklimminingen in de streek, want juist omdat het op de grens van de Dolomieten ligt, heeft de klim een heel eigenzinnig karakter.

Veelzijdig, letterlijk
De top van de Passo dell’Erbe is van meerdere zijden te bereiken. Twee bekllimmingen vanuit oostelijke richting, een uit het noorden en maar liefst drie uit westelijke richting. Ik kies voor de oostelijke beklimming vanuit San Martino in Badia.

Passo delle Erbe, San Martino In Badia, Italy

• Distance: 15.2 km, Elevation: 999 m, Avg. Grade: 8.1 %

In de vallei zelf is niet direct zichtbaar dat je je in het hooggebergte bevindt, want de hoge, ruwe Dolomietenpieken liggen wat verschuild achter de dichterbij gelegen bergwanden. Des te fraaier is de start van de beklimming daardoor, als je met het stijgen al snel zicht krijgt op achterliggende bergen. Het uitzicht verandert snel en doordat de weg in het begin door een relatief open omgeving loopt kan je er goed van genieten. Zo is zelfs de indrukwekkende Marmolada berggroep af en toe zichtbaar.

Maar, het is ook vanaf de start aanpoten. De eerste kilometer aan 7% is goed te doen, maar de kilometer die volgt aan 11% is een flinke kuitenbijter. Met de nodige kilometers en hoogtemeters nog voor de boeg is het kwestie hier niet op te blazen. Gelukkig blijft het in het begin van de klim bij die ene uitschieter, want vervolgens loopt de weg gelijkmatig aan 7% omhoog. De beklimming staat eigenlijk uit twee delen, die door een afdaling van ongeveer drie kilometer wordt gescheiden. Dat is om meerdere reden een fijne onderbreking.

De klim vanuit het oostelijke Val di Funes is ook bijzonder fraai, met uitzicht op de Odle berggroep – foto: IDM Südtirol-Alto Adige/Alex Moling

Enerzijds omdat het tweede deel erg zwaar is, maar ook omdat je eigenlijk in een nieuw dal terecht komt en je dit door de afdaling even goed in je op kan nemen. Om te zeggen dat het een andere wereld is, is overdreven, maar de omgeving verandert toch vrij rap. Van het vrij smalle dal kom je eerst in een dik arvenbos terecht en vervolgens in een meer glooiend landschap, waarboven hoge toppen prijken.

Zo toont de Sass de Putia zich voor het eerst, een klassieke Dolomietenpiek, die het uitzicht op de top van de klim domineert. Genieten en hard werken wisselen elkaar hier goed af, dus zeggen dat je hier loon naar werken krijg is absoluut terecht. Even opladen in de afdaling kan geen kwaad, want het tweede deel van de klim is significant lastiger. Met een gemiddelde aan 9% en meer dan de helft steiler dan 10% zijn de laatste zes kilometer stevige kost.

Zwoegen naar de top
Als je het dorpje Antermoia in zicht krijgt, kan je de weg in de verte de weg ook weer behoorlijk op zien lopen. In datzelfde dorpje ruil je de afdaling in voor een klim aan dubbele stijgingspercentages, waardoor het in het begin voelt alsof je hier tegen een muur op moet rijden.

Door de hoge stijgingspercentages voelt dit deel van de beklimming eindeloos, terwijl het eigenlijk ‘maar’ een ruime zes kilometer lang is. In de laatste kilometers wordt duidelijk dat je op grote hoogte aankomt: de lucht wordt steeds ijler en met de top op de boomgrens wordt het bos steeds dunner.

De weg vanuit het noordelijke Luson is zowel in dalende als stijgende lijn erg mooi – foto: Ties Wijntjes

Dat levert vooral een heel mooi uitzicht op de top op. De noordzijde wordt geflankeerd door een flinke Alpenweide, vanaf welke je in zuidelijke richting de indrukwekkende bergwanden van de Sass de Putia (ook wel de Peitlerkofel genoemd kan bewonderen. Dit is ook precies wat de klim karakteriseert: aan de ene kant een typisch Tirolese bergweide en aan de andere kant een kenmerkende Dolomietentop. Een koffietje of welverdiende lunch op het terras van de Ütia de Borz is dus een aanrader, want het uitzicht is spectaculair.

Evengoed een aanrader, is de afdaling of beklimming richting Luson. De eerste kilometers loopt de weg vanaf de top in oostelijke richting, waarna je relatief smalle weg indraait richting het noorden. Door een voor de Alpen ongekend smalle vallei kronkel je hier omlaag. De uitzichten zijn niet wijds, maar omdat je in het smalle dal vaak amper vooruit kan kijken, verandert het toch constant.

Om te reageren moet je ingelogd zijn.