Giro 2021: Voorbeschouwing – Het Parcours
foto: Cor Vos
woensdag 5 mei 2021 om 06:55

Giro 2021: Voorbeschouwing – Het Parcours

De 104e editie van de Giro d’Italia staat voor de deur. Niet zoals vorig jaar in oktober als tweede grote ronde, maar gewoon weer in mei, als eerste drieweekse etappekoers van het seizoen. Zoals het hoort. In de dagen voor de start van La Corsa Rosa blikt WielerFlits traditiegetrouw uitgebreid vooruit. Beginnen doen we door het parcours uitgebreid onder de loep te nemen. Wat staat het peloton allemaal te wachten in een bijna 3.500 kilometer lange tocht door Italië?

In 1931 werd besloten om na elke etappe de leider in het klassement te belonen met een roze wielertruitje. Learco Guerra kreeg het eerste, wollen exemplaar omgehangen na het winnen van de openingsetappe dat jaar. In 2021 viert de Giro dat de roze trui 90 jaar bestaat.

Om de roze trui te bemachtigen is het zaak zo snel mogelijk van Turijn naar Milaan te fietsen. RCS Sport had er een eendaagse wedstrijd van goed 150 kilometer van kunnen maken, maar dat zou maar een flauwe koers opleveren. Gekozen is voor een 21-daagse door het noorden en midden van Italië. In tegenstelling tot vorig jaar wordt de onderkant van de laars geheel genegeerd. Vanuit startplaats Turijn trekt de karavaan eerst in zeven etappes richting het zuiden, om daarna weer naar boven te trekken voor een denderende en loodzware apotheose in de noordelijke bergen.

Op het programma staan schier eindeloze tochten over de Povlakte, maar ook moeten diverse bergpassen boven de 2.000 meter worden overwonnen. Na 21 dagen en 3.479,9 koerskilometers aan je reinste Italiëpromotie (uitgezonderd korte bezoekjes aan Slovenië en Zwitserland) komen de renners aan in Milaan, dat net als vorig jaar dienstdoet als finishplaats.

De 104e Giro d’Italia kort samengevat

  • 21 etappes
  • 3.479,9 kilometer
  • 47.000 hoogtemeters
  • Start in Turijn
  • Finish in Milaan
  • Rustdagen op dinsdag 18 en dinsdag 25 mei
  • 2 tijdritten
  • 38,9 tijdritkilometers
  • 7 aankomsten bergop
  • 4 etappes langer dan 200 kilometer
  • 13 etappes tussen de 150 en 200 kilometer lang
  • 11 beklimmingen van vierde categorie
  • 11 beklimmingen van derde categorie
  • 9 beklimmingen van tweede categorie
  • 12 beklimmingen van eerste categorie
  • 1 Cima Coppi (Passo Pordoi)

Opwarmen in Piemonte

Vorig jaar zou de Giro d’Italia aanvankelijk starten in Boedapest. Maar vanwege die vermaledijde pandemie ging dat feest niet door. Ook in oktober was er geen ruimte voor enkele Hongaarse Giro-ritten. Dit jaar vindt de Grande Partenza gewoon plaats in het thuisland. De Ronde van Italië begint in Turijn. Voor de derde keer in de geschiedenis van de Giro heeft de hoofdstad van Piemonte de eer om het wielerfestijn op gang te schieten.

Vijftig jaar geleden was het de legendarische Spanjaard Miguel Poblet die de Giro opende met een overwinning in Turijn, in 2011 vierde HTC-High Road feest na de ploegentijdrit. Nu zal er op de openingsdag een renner met een goede proloog in de benen met de felbegeerde eerste roze trui vandoor gaan. Vanaf de Piazza Castello, het mooiste plein van de stad, is het bijna twee kilometer raggen naar de oevers van de Po, waarna de renners in zuidelijke richting koersen. In het Parco del Valentino staat een middeleeuws kasteel en de tussentijdse tijdsmeting. Een belangrijke eerste indicatie.

Via een tunneltje en een terugdraaiende bocht komen de renners uit bij de Ponte Isabella. Hier wordt de Po overgestoken. Aan de overkant van de rivier wacht nog een kort zuidelijk lusje. De linkse bocht van de Piazza Zara naar de Corso Moncalieri is op goed 2.800 meter van de finish de laatste bocht op het parcours. Het is dan alleen nog maar een zaak van zo hard mogelijk de pedalen te geselen aan de rechteroever van de rivier. Bij de Gran Madre di Dio-kerk wordt na 8,6 razendsnelle kilometers gefinisht.

Op dag twee verlaten we Turijn, maar we blijven nog wel even in Piemonte. Even buiten Turijn ligt het imposante Rococo-kasteel van Stupinigi. Hier begint een bijna biljartvlakke tocht naar Novara, een stad ongeveer halverwege Turijn en Milaan. Halverwege de etappe staat een korte heuvelzone op het programma, maar ook de grootste antiklimmers moeten hier weinig problemen mee hebben. Vluchters zullen erop azen om na 95,6 kilometer de eerste bergsprint in de wacht te slepen.

Aan het jachtslot Stupinigi won Arnaud Démare vorig jaar Milaan-Turijn – foto: Cor Vos

Veel schade zal de klim naar Montechiaro d’Asti echter niet aanrichten. Gevaarlijker zijn de laatste vijftig kilometer. Na goed 130 kilometer steekt het peloton namelijk de Po over, waarna het parcours een ruraal karakter krijgt. De wegen zijn vlak en ontzettend breed. Als de wind gunstig staat is hier een reële kans op waaiers, dus de kanshebbers op de eindzege moeten direct bij de les zijn. Aan het einde van de eerste rit-in-lijn zal het woord aan de sprinters zijn.

Biella is bij wielerliefhebbers vooral bekend als de start van de klim naar Oropa. Deze klim zal echter niet worden aangedaan. Het gaat namelijk bijna de hele dag in zuidelijke richting. Via Asti, de plek waarmee we Il Diavolo Rosso Giovanni Gerbi sterk associëren, komt de meute uit in Canelli. Daar begint het heuvelachtige slot van de derde etappe. De klimmetjes lijken in niets op de gigantische Dolomietencols die nog overwonnen moeten worden, maar er zullen toch diverse coureurs zijn die er moeite mee gaan hebben.

De klim naar Guarene levert weliswaar geen bergpunten op, maar vanaf de top is het niet lang meer tot de finish. Voor aanvalslustige springveren met dadendrang kan het daar dus lonen om ten aanval te trekken. De nog aanwezige snelle mannen zullen daar hun uiterste best moeten doen om hun karretje aan te haken. De laatste kilometer is behoorlijk listig, met nog vier bochten vooraleer de renners de laatste rechte lijn op tuffen.

Zaterdag 8 mei, etappe 1: Turijn, ITT (8,6 km)

Zondag 9 mei, etappe 2: Stupigini – Novara (179 km)

Maandag 10 mei, etappe 3: Biella – Canale (190 km)


Op naar het zuiden!

De vierde etappe van de Giro d’Italia levert de eerste aankomst boven de duizend meter op. Het wordt dus al vroeg serieus, zeker daar de laatste klim echt al pittig is. Voor de renners echter de Apennijnen aandoen moet er eerst nog wat vlakke, kaarsrechte kilometers worden afgewerkt van Piacenza naar Parma. Vervolgens is het de hamvraag wie er op het continu golvende en slingerende parcours in de Apennijnen het beste uit de voeten kunnen.

We kunnen strijd op twee fronten verwachten. Vooraan de koers zal een groep vluchters op papier en waarschijnlijk ook in de praktijk (al moet de koers altijd nog verreden worden) om de zege mogen strijden. Daarachter zullen klassementsmannen met superbenen ook al verschillen kunnen maken. Op goed 25 kilometer van de streep doemt de ongecategoriseerde maar pittige Montecreto op (3,9 kilometer aan 7,6% gemiddeld) op. De Colle Passerino (4,3 km à 9,2%) is nog een stukje lastiger. Hierna is het nog goed twee kilometer tot de finish in skioord Sestola.

Een jonge Giulio Ciccone wint in 2016 de rit naar Sestola – foto: Cor Vos

De lastige etappe naar Sestola, dat ook wel de ‘parel van de Apennijnen’ wordt genoemd, staat in schril contrast met de vijfde rit naar Cattolica. Vanuit startplaats Modena gaat het vrij letterlijk in een rechte lijn naar de Adriatische kust. De gehele dag wordt de SS9 gevolgd, een weg die voert door alle plaatsen aan de voet van de Apennijnen. Zo trekt de Giro-karavaan door Bologna, Imola, Forlì en Cesena, om uiteindelijk de weg pas te verlaten in Rimini.

In de stad waar Marco Pantani zichzelf van het leven beroofde zal er ongetwijfeld een eresaluut worden gebracht. Het is ook de stad waar de finale begint. De finish ligt een paar badplaatsen zuidelijker in Cattolica. Normaal een geliefde bestemming voor drankorgels, nu zal de snelste sprinter er vermoedelijk een feestje mogen vieren. De rest zal met minder genoegen terugkijken op de laatste kilometers. In de absolute slotfase staan valpartijen te popelen om te gebeuren.

Tijdens de vijfde etappe kregen de renners iets meer dan één hoogtemeter per kilometer voorgeschoteld. Bar weinig. Hoe anders is dat in de zesde etappe. Vanaf het vijftig jaar geleden ontdekte karstgrottencomplex van Frasassi is het 160 kilometer rijden naar de finish, boven de San Giacomo nabij Ascoli Piceno. Onderweg worden 3.400 hoogtemeters opgediend. De Forca di Gualdo (10,4 km à 7,4%) neemt een aanzienlijk deel van die hoogtemeters voor zijn rekening. Deze klim doemt na tachtig kilometer op.

Twintig kilometer, en nog een extra gecategoriseerde klim later, begint een lange afzink naar de slotklim. Meer dan veertig kilometer gaat het in dalende lijn, vooraleer in Ascoli Picena aan de 15,5 kilometer lange klim naar de meet wordt begonnen. Het lastigste deel van de Colle San Giacomo – een stuk van 10% – vind je op ongeveer vijf kilometer van de finish. Daarna blijft het doorbijten aan een stijgingspercentage van zo’n zeven tot acht procent. In 2002 kwam Julio Alberto Pérez Cuapio (weliswaar van de andere kant) hier als eerste boven. Wie voegt zich in het rijtje bij de legendarische Mexicaan?

Het peloton in 2011 in havenstad Termoli – foto: Cor Vos

Vergeleken met de zesde rit is de daaropvolgende etappe een niemendalletje. Goed, in de eerste honderd kilometer gaat het wat op en neer, maar gekker dan de klim naar Chieti (3,7 km à 6,9%) wordt het niet. Het grootste deel van de etappe rijdt het peloton langs de Adriatische kust naar het havenplaatsje Termoli, de derde stad van de regio Molise. De Fiat-fabriek bij het plaatsje is van groot belang voor de plaatselijke economie.

Ondanks dat het stadje kan pochen met een fraai historisch centrum en mooie omliggende zandstranden, is het toerisme er minder ontwikkeld dan in andere regio’s met soortgelijke troeven. Aan de Giro om misschien een boost te geven. Op iets minder dan twee kilometer draaien de renners de kustweg af, waarna het kort gemeen omhoog loopt. Hier zou misschien nog een late uitval kunnen worden gedaan. Als het steilste stuk achter de rug is, is het nog 1,5 kilometer naar de finish. De klassementsrenners zullen een zucht van verlichting slaken als ze daar heelhuids geraken.

Dinsdag 11 mei, etappe 4: Piacenza – Sestola (187 km)

Woensdag 12 mei, etappe 5: Modena – Cattolica (177 km)

Donderdag 13 mei, etappe 6: Grotte di Frasassi-Colle San Giacamo (160 km)

Vrijdag 14 mei, etappe 7: Notaresco – Termoli (181 km)


Apennijns aanvallersfeest

Eerst Napels zien, en dan sterven, zo luidt het gezegde. Als we hier vanop aan kunnen, hoeven de renners hun levensverzekering nog niet af te sluiten. Na de finish van de achtste rit is het immers nog wel een stukje rijden naar de beroemde kuststad. Het tweede Giro-weekend opent met een amuse, een voorsmaakje. Vanuit Foggia gaat het allereerst honderd kilometer over glooiende wegen. Het is in de regio Apulië nooit helemaal vlak, maar veel stelt de eerste helft van de wedstrijd nu ook weer niet voor. Iets heviger wordt het als de renners de Bocca della Selva opdraaien.

Met een gemiddeld stijgingspercentage van 4,6% over een afstand van 18,9 kilometer is deze beklimming een echte loper. Echt een aanval hoeven we hier niet te verwachten, zeker aangezien er op de top begonnen wordt aan een afdaling van om en nabij veertig kilometer. Dat kan op de circa drie kilometer lange klim naar Guardia Sanframondi anders zijn. Het heeft niet alle elementen van een arendsnest, maar het komt toch al in de buurt. De eerste twee van de circa drie kilometer lange slotklim naar het centrum zijn het zwaarst. Daar zullen springveren en stuiterballen zich uit kunnen leven.

Via een onderhoudende rit door de Abruzzen trekken de renners vervolgens weer noordwaarts. Het gaat tijdens de negende etappe ofwel omhoog of omlaag, liefhebbers van vlakke wegen komen niet aan hun trekken. De Colle della Croce wordt vanuit de start beklommen, maar deze levert nog geen bergpunten op. Deze vallen op de top van de Passo Godi na 35 kilometer wel te rapen. Dat had wat ons betreft op de Fonte Ciarlotto (11,4 km à 4,5%) ook best gemogen, maar de volgende punten liggen pas weer klaar na 100 kilometer, op de top van de Forca Caruso (13,1 km à 4,5%).

De Ovindoli is eveneens een loper. Na 12,4 kilometer klimmen aan 5,1% gemiddelde stijging wacht enkel de klim naar de finish nog. Deze 6,6 kilometer lange klauterpartij (5,9% gemiddeld) begint in Rocca di Cambio en eindigt via een tunnel, die nog geen tien jaar in gebruik is, op de skipiste van Campo Felice. En dat mag u gerust letterlijk nemen. De laatste 1.600 meter van de slotklim zijn het zwaarst. Dat komt niet alleen door een steil stuk van 14%, maar ook omdat het slot van de etappe plaatsvindt op een onverhard pad dat loopt tot aan de skilift. Spektakel gegarandeerd!

De tv-kijkers zijn in de Apennijnen verzekerd van mooie plaatjes – foto: Cor Vos

De eerste Giro-week wordt afgesloten met een kans voor de sprinters. Tenminste, daar heeft het op weg naar Foligno toch alle schijn van. De negende etappe begint in de hoofdstad van de Abruzzen, L’Aquila. De naam betekent ‘De adelaar’ en deze vogel zie je dan ook veelvuldig terug. Het is een stad die in het verleden al vaak met aardbevingen te kampen gehad. De beving van 6 april 2009 zal door alle media worden aangestipt. Een toepasselijke andere vogel die we aan de stad kunnen koppelen is de feniks. Het gaat misschien niet zo snel als zou moeten, maar stukje bij beetje rijst de stad weer op uit de as.

Het grote gros van de 1.300 hoogtemeters vinden we in de eerste honderd kilometer van de rit. De Sella di Corno doemt vlak na de start op, waarna een vlakker stuk volgt. De heuvelzone is kilometer 70-100. Enkel de Valico della Somma telt echter mee voor het bergklassement. Daarna is het afdalen en linea recta koers zetten richting Foligno, een stad waar in het verleden Franco Bitossi, Nacer Bouhanni en André Greipel al Giro-succes boekten. De verwachting is dat er wederom een snelle man zich bij dit clubje mag aansluiten. Of kan een sterke vluchtersgroep hier een stokje voor steken?

Zaterdag 15 mei, etappe 8: Foggia – Guardia Sanframondi (170 km)

Zondag 16 mei, etappe 9: Catel di Sangro – Campo Felice (158 km)

Maandag 17 mei, etappe 10: L’Aquila – Foligno (139 km)


Van sterrato tot Zoncolan

Er wordt zeer veel gekoerst op de wereldbol. Fijn en doorgaans bijzonder amusant, maar lang niet alle koersen beklijven. In 2010 deed de Giro-rit naar Montalcino dat wel. De Strade Bianche waren dankzij de hevige regenval veranderd in bruine wegen. In dit memorabele modderfestijn kwam Cadel Evans uiteindelijk als beste uit de verf. Voor de elfde Giro-rit van dit jaar staan vier onverharde stroken op het programma op een heuvelachtig parcours. De eerste strook van 9,1 kilometer doemt op na 92 kilometer en loopt voor een groot deel bergaf.

De tweede strook is de meest uitdagende. Niet alleen is het de langste (13,5 km), maar er moet ook stevig worden geklommen. Op de noordkant van de Passo del Lume Spento is vooral het eerst deel zwaar en soms zeer steil. De renners zijn dan op een paar kilometer van de finish, maar er wacht nog een ronde door de omgeving. De strook die begint in Castelnuovo dell’Abarte liegt er met 7,6 km ook niet om. Vervolgens wacht er nog een laatste stoffige strook, om via de westkant van de Lume Spento, een razendsnelle afdaling en een verraderlijke laatste rechte lijn uit te komen in het hart van Montalcino.

Krijgen we een net zo legendarische rit als in 2010? – foto: Cor Vos

Als de stofwolken letterlijk zijn opgetrokken, meldt het peloton zich een dag later voor de start van de twaalfde etappe in Siena. Voor renners die niet goed de Garibaldi hebben gekeken wellicht reden voor een kortstondige hartverzakking. Ze worden echter niet nog een dag over de witte wegen gestuurd. Vanuit een van de mooiste en meest intrigerende steden van Italië wordt er desalniettemin opnieuw begonnen aan een uiterst lastige dag. Tot aan de Toscaanse hoofdstad Florence valt het goed mee, maar daarna duikt het peloton nog eens lekker de Apennijnen in.

De Monte Morello is een venijnig opwarmertje. Daarna volgen de Passo della Consuma en de Passo della Calla, twee beklimmingen van de tweede categorie. Ideaal voor een groepje vluchters, maar de beste klassementsmannen moeten hier elkaar toch nog wel kunnen volgen. In de finale is vooral het middelste deel van de Passo del Carnaio lastig. Maar of een hooggeplaatste renner het hier ziet zitten om zijn concurrenten te bestoken, valt te betwijfelen. Misschien zijn de steevast bochtige en technische afdalingen nog wel gevaarlijker… Oppassen geblazen!

Om een rittenkoers als de Giro d’Italia te kunnen winnen is het zaak om elke dag bij de les te blijven. Dat zal voor sommige klassementsmannen en klimgeiten tijdens de dertiende etappe niet altijd meevallen. De bijna 200 kilometer lange tocht van Ravenna naar Verona is namelijk nog eens een echt buitenkansje voor de sprinters. Het peloton rijdt de hele dag over de Povlakte. Stroomopwaarts, zoals dat zo mooi heeft, al levert dat maar weinig hoogtemeters op.

Vanuit Ravenna gaat het goed 160 kilometer in noordwestelijke richting, om in Mantova van koers te wijzigen. Het gaat dan namelijk in een rechte lijn naar Verona. Daar zou prima nog een ronde met een klim als de Torricelle kunnen worden afgewerkt, maar daar heeft RCS Sport niet voor gekozen. Niks geen afsluitende lokale omloop, direct afsprinten graag. Gefinisht wordt er op de plek waar Óscar Freire zowel in 1999 als in 2004 wereldkampioen werd. Wie schrijft er nu, naar alle verwachting, een koninklijke massasprint op zijn naam?

De Zoncolan wordt dit jaar van de andere kant beklommen – foto: Cor Vos

We zijn toe aan de veertiende etappe. Hoewel we al heel wat pittige etappes hebben gehad, zal hier de Giro d’Italia pas echt goed beginnen. De week van de waarheid begint in het middeleeuwse Cittadella, dat kan pronken met een prachtige ommuurde binnenstad. Renners kunnen al deze pracht in de openingsuren even in zich opnemen voor het echt serieus wordt. Na goed 130 kilometer loopt het voor het eerst een keer goed omhoog. De Forcella Monte Rest stelt echter weinig voor vergeleken met de slotklim: de Monte Zoncolan.

Voor antiklimmers is er toch ook goed nieuws. De Keizer van de Karnische Alpen wordt namelijk niet vanuit Ovada beklommen, maar vanuit Sutrio. Vergist u zich niet, met een gemiddeld stijgingspercentage van 8,5% over een afstand van 14,1 kilometer is het nog altijd een helse beklimming. In de laatste drie kilometer komt het stijgingspercentage nog maar heel sporadisch onder de tien procent. Daartegenover staan pieken van meer dan twintig procent. Vlak voor de finish zien we zelfs nog een stuk van 27 procent! Tja, als dat geen verschillen oplevert…

Dinsdag 18 mei, rustdag

Woensdag 19 mei, etappe 11: Perugia – Montalcino (162 km)

Donderdag 20 mei, etappe 12: Siena – Bagno di Romagna (212 km)

Vrijdag 21 mei, etappe 13: Ravenna – Verona (198 km)

Zaterdag 22 mei, etappe 14: Cittadella – Monte Zoncolan (205 km)


Duizelingwekkende Dolomieten

Op een schiereilandje ergens tussen Venetië en Triëst ligt Grado, de startplaats van de vijftiende rit. Dat het er prettig toeven is, weten mensen al eeuwen. Lang zal het peloton echter niet kunnen genieten van het zonne-eiland en de lagune. Na 60 kilometer komen de renners op een circuit dat een aantal keer moet worden afgewerkt. Het Italiaanse deel van het rondje is nagenoeg biljartvlak, maar in het Sloveense deel moet er geklommen worden. De Gornje Cerovo (1,7 km à 8,5%) stelt niets voor in vergelijking met de Zoncolan, maar toch.

Nadat de klim van derde categorie voor de derde keer is overwonnen, is het nog zo’n vijftien kilometer tot de finish in Gorizia. In de laatste vijf kilometer wacht nog een klein muurtje en een tussensprint. De etappe lijkt geknipt voor een groep vluchters, maar heel misschien zou een sterke sprinter ook nog in stelling kunnen worden gebracht. De etappe is wellicht dus in meerdere opzichten een grensgeval…

Veel mooier dan in de Dolomieten wordt het niet – foto: Cor Vos

De mannen voor het klassement zullen hun kruit in deze etappe zo droog mogelijk willen houden. Een dag later is het namelijk tijd voor de koninginnenrit. Meer dan 5.500 hoogtemeters en vier zware beklimmingen staan er op het menu. Te beginnen met La Crosetta (11,5 km à 7,1%), niet lang na de start in Sacile. Na een technische afdaling komen de renners uit in de Cordevole-vallei. Bijna 50 kilometer wordt er stroomopwaarts gereden, maar pas in het plaatsje Caprile begint de tweede klim van de dag – de Passo Fedaia – officieel.

Over een afstand van 14 kilometer stijgen de renners meer dan duizend meter, goed voor een gemiddelde van 7,6%. Voornamelijk de tweede helft van de beklimming zal erin hakken. De afzink naar Canazei wordt gevolgd door de Passo Pordoi, de Cima Coppi van deze Giro. Het is niet de lastigste klim in de Dolomieten, maar dankzij de hoogte zal de 11,8 kilometer lange klim wel slachtoffers kunnen maken. En anders kan de Passo Giau (9,9 km a 9,3%) daar nog voor zorgen.

Zijn naam is in deze voorbeschouwing reeds gevallen: Julio Alberto Pérez Cuapio. Winnaar van drie Giro-ritten en het bergklassement, maar misschien wel zijn meest legendarische moment beleefde hij op weg naar de top van de Passo Giau. Hij rijdt samen met Riccardo Riccò, Leonardo Piepoli en Ivan Parra in een elitegezelschap als hij de welbekende wielerduivel Didi Senft ziet staan. De Mexicaan, die zich dankzij het boeken van Giro-succes naar het schijnt een nieuw gebit kon permitteren, grijpt de roze drietand en steekt Leonardo Piepoli ermee in zijn rug. Een moment voor de eeuwigheid. Pérez Cuapio kan een grote grijns dan ook niet onderdrukken.

foto: Cor Vos

Op de top van de Passo Giau ben je op 2.233 meter hoger, slechts zes meter lager dan de top van de Passo Pordoi. De echte daalspecialisten kunnen zich in de bochtige afdaling op weg naar de finish in de toeristische hotspot Cortina d’Ampezzo nog eens flink uitleven. Daarna kunnen ze genieten van een welverdiende rustdag. En die zal voor velen als geroepen komen na zo’n loodzware expeditie door de Dolomieten. In 2012 won Joaquim Rodríguez in Cortina d’Ampezzo na een finale over de Passo Giau.

Renners die aan het begin van de zeventiende etappe nog wat last hebben van stramme benen, kunnen twee derde deel van de rit gebruiken om hun benen eens los te schudden. Op een klein klimmetje na gaat het vanuit Canazei namelijk ofwel naar beneden of is het parcours vlak. Er wordt naar het zuidwesten gereden, om uiteindelijk vanaf Trento de oevers van de Adige te volgen. In de finale wacht zowel aan de linker- als de rechteroever van de rivier een pittige beklimming op de coureurs.

Te beginnen met de bijna vijftien kilometer lange Passo di San Valentino, op de flanken van de mythische Monte Baldo. Met een gemiddeld stijgingspercentage van 7,8% is het al een respectabele klim, maar de slotklim doet er nog een schepje bovenop. De etappe eindigt namelijk met de veel minder regelmatige klim naar Sega di Ala, aan de overkant van de Adige. Het is dat het wegdek in de laatste anderhalve kilometer nog maar aan 5% stijgt, anders was het gemiddelde boven de tien uitgekomen. Iemand die goede herinneringen bewaart aan dit steile onding is Vincenzo Nibali. Hij zette er in 2013 de Ronde van Trentino naar zijn hand.

Zondag 23 mei, etappe 15: Grado – Gorizia (147 km)

Maandag 24 mei, etappe 16: Sacile – Cortina d’Ampezzo (212 km)

Dinsdag 25 mei, rustdag

Woensdag 26 mei, etappe 17: Canazei – Sega di Ala (193 km)


Adembenemende apotheose?

Tussen al het klimgeweld ligt nog een redelijk vlakke etappe. De langste rit van de hele Giro dan nog. De organisatie heeft geen compassie met de renners en kiest voor een koers van 231 kilometer tussen Rovereto en Stradella. Het kan een vermoeiende dag worden. Op de veelal brede en vlakke wegen is het zaak om alert te blijven. Een ongeluk schuilt er in een klein hoekje. De renners rijden in de achttiende etappe van Rovereto via de zuidkant van het Gardameer naar Stradella, dat debuteert als finishplaats.

De stad ligt weliswaar op de Povlakte, maar een massasprint is niet gegarandeerd. Net ten zuiden van het stadje liggen namelijk uitlopers van de noordelijke Apennijnen. En u mag drie keer raden waar de organisatie het peloton in de laatste dertig kilometer overheen stuurt… Precies. Vier hellingen zullen het peloton nog wat kunnen decimeren, zeker nu de vermoeidheid na bijna drie weken koers een rol gaat spelen. De top van het laatste klimmetje ligt op zo’n vijf kilometer van de finish.

Voor de mannen die nog hoog in het klassement staan, zal het vooral een dag zijn van zo energiezuinig mogelijk de finish proberen te halen. Want zij weten dat er in het slotweekend nog met minuten kan worden gesmeten. De slotdriedaagse wordt afgetrapt met een bergrit naar Alpe di Mera. In Abbiategrasso kun je Milaan ruiken, maar de karavaan trekt gedurende de dag alleen maar verder weg van de belangrijkste stad van Noord-Italië. Op iets meer dan honderd kilometer van de finish wordt er voor het eerst lekker geklommen. De Mottarone (15,4 km à 6,7) is direct een klim van eerste categorie.

Na een technische afzink rijdt het peloton eventjes langs het Lago Maggiore, maar lang duurt dat niet. Het Lago d’Orta laten de renners ook al snel achter zich. Na de Passo della Colma (7,5 km à 6,4%) wordt de loop van de Sesia-rivier opgepikt. Deze wordt stroomopwaarts gevolgd tot het dorpje Scopelli, waar de bijna tien kilometer lange slotklim begint. De weg naar de finish in het dorpje Alpe di Mera zit vol haarspeldbochten. In de laatste vijf kilometer komt het stijgingspercentage op de bosrijke beklimming bijna niet meer uit de dubbele cijfers. Dat kan maar één ding betekenen: spettacolo!

Wie mag er dit jaar voor de Dom van Milaan met de Trofeo Senza Fine pronken? – foto: Cor Vos

Het zou ook zomaar kunnen dat de Giro wordt beslist in Zwitserland. Een aanzienlijk deel van de voorlaatste etappe speelt zich namelijk af op Zwitsers grondgebied. Twintig kilometer na de start in Verbania steekt het peloton namelijk de grens over. De weg langs het Lago Maggiore loopt op vrij natuurlijke wijze over in de Passo San Bernardino. De uitdaging in deze klim zit ‘m vooral in de eindeloosheid van de inspanning. De klim is bijna 25 kilometer lang.

Na een afdaling en een tocht door de vallei van de Achter-Rijn zet de meute (of wat daar nog van over is) weer koers richting het Italiaanse land. Dat doet het via de Splügenpas (8,9 km à 7,3%), waardoor de renners een laatste keer boven de 2.000 meter uitkomen. Dit zou een schitterende klim kunnen zijn voor een alles-of-niets-aanval. Zeker in de wetenschap dat er enkel nog een technische afdaling – met diverse tunnels, galerijen en misschien wel sneeuwmuren – en de klim naar de meet volgt.

Vanuit het centrum van het bescheiden Campodolcino is het zo’n tien kilometer naar de finish. Zodra renners dit bergdorpje bereiken, weten ze dat ze nog een keer alles op alles moeten zetten. Alles geven om hoog te eindigen in het klassement, of gewoon om de Giro d’Italia uit te rijden. De Alpe Motta is een tweetrapsraket. De eerste vier kilometer van de klim bedraagt het stijgingspercentage zo’n acht à negen procent, waarna het iets meer dan een kilometer vlak is. Om het af te leren, gaan de laatste twee kilometer ook nog serieus omhoog.

Er is gerede kans dat we na twintig etappes al wel een idee hebben wie de Giro gaat winnen. Maar zeker kunnen we hier pas van zijn als de finish is gepasseerd. De eindstreep en het erepodium ligt op het vermaarde Piazza del Duomo in het fraaie centrum van Milaan na een slottijdrit van 30,3 kilometer over voornamelijk brede wegen.

Zeker in de eerste helft van de tijdrit liggen er nog aardig wat bochten in het parcours, maar voor de rest is het toch vooral een chronoproef voor de mannen met power. Pure klimmers kunnen dus nog flink wat tijd verliezen. Wie zal na drie weken afzien worden gehuldigd op het Domplein en mag zich eigenaar noemen van de Trofeo Senza Fine?

Donderdag 27 mei, etappe 18: Rovereto – Stradella (231 km)

Vrijdag 28 mei, etappe 19: Abbiategrasso – Alpe di Mera (176 km)

Zaterdag 29 mei, etappe 20: Verbania – Alpe Motta (164 km)

Zondag 30 mei, etappe 21: Senago – Milano (ITT )(30,3 km)


WielerFlits komt tijdens de Giro d’Italia dagelijks met een voorbeschouwing op de 21 etappes. In die vooruitblik wordt het parcours extra geduid en wijzen we, zoals jullie van ons gewend zijn, tien favorieten voor de dagzege aan.

RIDE Magazine

Om te reageren moet je ingelogd zijn.