UCI ziet olympische status als hoofdoplossing voor internationalisering veldrijden
Interview In de marge van het WK veldrijden in het Franse Liévin, maakte de UCI ook de Wereldbeker veldrijden voor seizoen 2025-2026 bekend. Wat daarbij meteen opvalt: van een echte internationalisering van de cross is ondanks alle inspanningen van de UCI nog geen sprake. Maar dat kost tijd, merkt UCI-Directeur Sport Peter van den Abeele op in gesprek met WielerFlits.
Een jaar geleden besloten de UCI en inrichter Flanders Classics om de Wereldbeker veldrijden nog maar eens grondig te hervormen. Voortaan zou het regelmatigheidsklassement in de compacte periode tussen begin december en eind januari worden gehouden, waarin iedere zondag een Wereldbeker op het programma zou staan. Ook introduceerde men twee ‘dubbele’ Wereldbeker-weekends, in totaal goed voor 12 crossen. Daarmee luisterde het naar de kritiek van de renners en ploegen, die de Amerikaanse manche op de schop wilden en de Wereldbeker voordien te dominant vonden met 16 of 14 manches.
Voor komend seizoen lijkt de UCI die koers aan te houden. In de aangekondigde Wereldbeker zien we in de 12 manches amper wijzigingen ten opzichte van een seizoen eerder. Wel wordt de kerstperiode meer rond de (liefst 7) Belgische Wereldbeker-crossen gecentreerd, en maken het Tsjechische Tabor en het Franse Flamanville hun terugkeer ten koste van Hulst (dat het WK organiseert) en het Ierse Dublin.
“Vorig jaar was er veel kritiek op de Wereldbeker”, steekt Van den Abeele van wal. “Dat lag toen wel een beetje in de lijn van de verwachting als je veranderingen doet. Dan is er altijd commentaar, zijn er pro’s en contra’s. Maar nu is dat veel minder het geval, ook vanuit de hoek van de federaties. We wilden er ook op tijd bij zijn om de kalender officieel bekend te maken.”
Iedereen tevreden, dus?
“We hebben eigenlijk heel weinig gedebatteerd en gediscussieerd. Iedereen heeft nu wel begrepen dat het niet de bedoeling is dat we anderen dood doen. We hebben er altijd naar gestreefd om van de Wereldbeker het belangrijkste circuit te maken. En ook in dit plan blijft de Wereldbeker de absolute prioriteit hebben, maar iedereen moet wel kunnen bestaan en overleven.”

Van Aert aan het feest in de Wereldbeker van Dendermonde – foto: Cor Vos
De grootste vernieuwing van het afgelopen seizoen was de compactheid van de Wereldbeker. Hoe is dat meegevallen?
“Heel goed. Zeker voor de periode vanaf de kerstperiode tot en met het WK veldrijden willen de meeste internationale renners nu wel overkomen voor een periode van zes weken. Dat is alleen maar goed en positief naar de toekomst toe.”
Jullie houden ook vast aan de dubbele Wereldbeker-weekends, die voor momenten voor een dominantie van de Wereldbeker op de kalender zorgen.
“Sommige organisatoren hebben dat liever niet, maar elk voordeel heeft nu eenmaal zijn nadeel. De werking van die dubbele weekends is heel goed meegevallen. Met name bij de internationale jeugdrenners leidde dat tot goede deelnames, en ook bij de dames zag je telkens een heel sterk deelnemersveld in de Wereldbekers. Het was voor ons een positieve uitkomst, en dat is ook wat wij willen.”
Vinden jullie collega-organisatoren dat ook?
“Zeker en vast. Het gaat hem bij de UCI echt niet alleen over het geld, maar dat de hele veldritwereld erop vooruit gaat. Flanders Classics doet daar heel veel inspanningen voor (als inrichter van de Wereldbeker en organisator van de Superprestige, red.). En daarnaast moeten we benadrukken wel dat Golazo toch vrij minnelijk is geweest in de beslissingen en gesprekken.”
En toch, meer dan de helft van de manches blijven in België. En ook wanneer we naar de uitslagen kijken, is de cross nog steeds vooral een België-Nederland verhaal. Misschien zelfs meer dan ooit.
“Bij de mannen elite wel, ja. Dat is het nadeel van de vele jaren overbelasting in België. Iedereen is dat intussen gewoon dat de verankering daar veel groter is. Bij de vrouwen elite is dat niet het geval, omdat ze intussen redelijk wat centen kunnen verdienen. Ze gaan gemakkelijker naar alle wedstrijden, wat het mooier maakt en je ziet daar meer nationaliteiten. Daar is het wel Nederland boven, maar je kan niet ontkennen dat de Nederlandse damessport in het algemeen niet vijf, maar tien stappen voor staat op België.”

De vrouwencross is veel internationaler – foto: Cor Vos
Heb je nog middeltjes in gedachten die een internationalisering kunnen aanwakkeren?
“Ik heb al eens geopperd dat renners hun UCI-punten zouden moeten kunnen meenemen vanuit alle disciplines naar de weg. En dat die punten dan moeten meetellen voor de ranking van de WorldTour. Dat zou zeker en vast ten goede komen voor het veldrijden en de piste. Maar als de sport vanaf 2028 deel zou uitmaken van de Olympische Winterspelen, dan is het plots een heel ander verhaal. Dan gaan er sowieso meer federaties geld in de sport pompen en krijg je automatisch internationalisering.”
In welke landen zie je potentieel om de cross terug bovenaan de prioriteitenlijst te krijgen?
“Terug een revival in Zwitserland zie ik wel zitten. Veel mensen zeggen altijd: Zwitserland was altijd dé bakermat van het veldrijden. Ja, maar mountainbiken is een olympische sport geworden en nu heeft die daar overgenomen. Hetzelfde voor Frankrijk. In het veldrijden doen ze vaak mee bij de jeugd, maar eens ze bij de elite komen, heb je toch die drop-out. Dat moeten we vermijden. En mochten we olympisch zijn, dan gaan renners niet zomaar meer weggaan van het veldrijden.”
Wat doen jullie nu al?
“We zien dat federaties hun jeugdrenners de kans willen geven om de Wereldbeker te doen, maar de financiën zijn er niet altijd om dat tot een goed einde te brengen. De federaties worden daarom door ons ondersteund om die Wereldbekers te kunnen rijden. Een deel van het geld dat we krijgen van de deal met Flanders Classics, investeren we in het toekennen van verplaatsingskosten voor de internationale jeugd. Het loopt voorlopig alleen nog spaak bij de mannen elite, maar dat komt wel goed op lange termijn. Deze sport leeft toch nog altijd, dat kan je niet ontkennen. De toppers die we vandaag de dag hebben, helpen ook.”
Zijn er voldoende internationale kandidaten om Wereldbekers en WK’s te organiseren?
“Volgens mij wel, er zijn een paar landen bij waarvan je zegt: dat zou wel leuk zijn. Niet in die mate dat we terug buiten Europa gaan organiseren, maar onontgonnen gebieden in Europa ontdekken zou ook leuk zijn.”
Maar dan moeten er wel voldoende succesverhalen zijn.
“Cabras hebben we moeten afgelasten door de weersomstandigheden, daar kon niemand iets aan doen. Maar je ziet inderdaad dat organisatoren zoals Ierland er veel centen in steken, maar daar veel te weinig deelnemers voor terugkrijgen. Dat is niet goed. Maar we moeten wel volledig achter die buitenlandse manches blijven staan en die met mondjesmaat blijven uitbreiden. Wij gaan daar niet van afwijken.”
Om te reageren moet je ingelogd zijn.